"Dare to take the plunge"

Generatie IX Jan van Wijk. Jan durft de sprong te wagen. Hij vertrekt naar Amsterdam, met zijn broers. Daar ontmoet hij zijn Marretje.
Mogelijke ontmoeting.....bij hun huwelijk is Jan bakkersknecht en Marretje dienstbaar. Wie weet bezorgt Jan het brood wel bij het dienstje van Marretje?

Samen eindigen zij via Veenhuizen in Roden. 
De vraag is of zij "gedwongen" naar Veenhuizen vertrokken of dat Jan als bakker daar een toekomst zag. Dat laatste blijkt mogelijk te zijn. Zie onderaan zijn ontslagbrief.
 

De zoektocht naar de verhuizing en start van de boom in Drenthe


LET OP!! 17-3-2023 Er zitten enkele onvolkomenheden in het verhaal. Een geplaatst artikel over Jan blijkt niet helemaal te kloppen. Het verhaal wordt nog herschreven met de juiste feiten.


Gevonden: Jan en zijn Marretje komen 24-3-1825 aan in Veenhuizen. Gezinnen die dreigden onder te gaan werden ook uitgenodigd om in Veenhuizen een toekomst te gaan leren opbouwen. Zij komen in een arbeidershuisje te wonen. Arbeidershuisgezinnen wonen in woninkjes aan de buitenkant van de 3 gestichten. Zij zijn in status minder dan de vrije kolonisten maar staan weer boven de bedelaars. (niet zo heel veel) De maatschappij nodigt steden uit om arbeiders te zenden die dreigen af te glijden tot de bedelaarsstand. Zij hebben geen eigen lapje grond. Marretje is 6 maanden zwanger wanneer het gezin in Veenhuizen aankomt.
Het gezin verlaat Veenhuizen op 2-5-1827. Jan vestigt zich dan als bakker in Roden.



In de 6de wijk van Veenhuizen verdrinkt de 15 jarige Hendrik van Wijk, geboren 1818 in Amsterdam. Zoon van Jan van Wijk en Marretje Korst. Zij werken ook bij het 3de gesticht. 

Vader Jan als bakker, Marretje als linnenwerkster. Hun toen 4 kinderen waren niet opgesloten in het gesticht. Zij konden vrij rondlopen in de omgeving. 
Hier start de zoektocht terug in de tijd. Waarom vertrekt Jan naar Veenhuizen? Door ARMOE? In de  huiszittenhuizen van Amsterdam is Jan niet te vinden. In Amsterdam is Jan al bakker. 23-12-2020 aanvulling, Rekening gevonden dat de stichting Jan betaald voor geleverde zemelen. Jan is dus eigen baas.


Er ging veel  mis in de beginjaren van de Maatschappij van Weldadigheid. Neem de aanleg van de Norgervaart. Men ging er ten onrechte vanuit dat het niveauverschil met de Smildervaart ten opzichte van de ligging van Veenhuizen niet zo veel scheelde. Sluizen had men verzuimd aan te leggen… Toen in 1823 de Norgervaart feestelijk werd geopend en de dam werd doorgestoken, liep prompt bijna de hele Smildervaart leeg… de Norgervaart liep over… Boten in de Smildervaart stootten op de grond… Het vervoer van wezen en bedelaars moest nu juist via die route lopen. Vanuit Amsterdam was het een helse tocht. Bij bosjes stierven de dicht opgepakte wezen op de vrachtvaarders… burgemeester Johannes Tonckens had het er maar druk mee. Al die overlijdensaktes… 


Het is de Franse tijd. Wageningen heeft een Franse bezetting. Wanneer Jan een jaar of 10 is weet hij ongetwijfeld over Napoleon en diens zegetochten door Europa. In de stad viel voor hem als kind natuurlijk veel te beleven. Wat zijn vader deed weten we niet. Maar Jan zal wel eens met hem mee zijn geweest naar de Achterstraat en het Crifte Bolwerk, waar zijn vader een aantal woninkjes bezat en waar ook zijn tante Jannetje (een halfzuster van zijn moeder) woonde. 

Met zijn oudste zusje en zijn broertjes zal hij ook regelmatig hebben opgetrokken met de kinderen van oom Willem en tante Marij, die bij de Bergpoort woonden. Samen met de grootste durfallen zal Jan ook wel eens buiten de poorten hebben gespeeld en bij de haven aan de Rijn hebben gekeken. In 1805 slaat het noodlot toe. In de zomer overlijdt Jan’s moeder, pas 42 jaar oud, een paar maanden later ook zijn zusje Nelke. Jan is dan pas 12, zijn jongste zusje nog maar 3. Hoe het gezin zich heeft gered, weten we niet, maar ik vermoed dat er hulp in huis is gekomen. Veel later, na Jan’s dood in 1859, geeft zijn familie op dat zijn moeder Arnolda van Royen heette. Het is mogelijk dat deze Arnolda een tweede moeder van de kinderen Van Wijk is geweest. Opmerkelijk in dit verband is dat Jan later een van zijn zonen ook Arnoldus noemt. Arnolda Nolda, Nolleke, Neulke Nelke zijn  allemaal afleidingen van de naam. Het is dus de zelfde persoon kunnen zijn. 

Vijf jaar  later, in 1810, overlijdt ook zijn vader. Jan, die dan 17 jaar oud is, geeft zijn overlijden aan. De kinderen zijn dan wees. Wellicht dat oom Willem als voogd is opgetreden. Het lijkt erop dat ze in de Capelstraat zijn blijven wonen. Mogelijk is Arnolda bij hen gebleven. Enig inkomen hebben ze in ieder geval gehad uit de huur van de woninkjes op het Bolwerk. Jan zal intussen ook naar werk hebben gezocht.  3

Gegevens van Jan:

Beroep: Bakker. 

Van Wageningen (Capelstraat A301 I248 (hoek Kerkstraat) en Kerkstraat A328 (hoek Capelstraat) naar Amsterdam, Elandstraat 22 (Jordaan) naar Roden.


Eventuele reden van verhuizing naar Roden: 1795-1813:De stad is bezet door het Franse leger. (Franse revolutie; Bataafse Republiek; burgerrecht verliest zijn betekenis; opheffing ambachtsgilden).


Overlevering via Marchien van Wijk:

Jan vertrok naar Veenhuizen om er baasbakker te worden. Het gezin hield het er niet lang uit. De kinderen kregen geen behoorlijk onderwijs. Dan vertelt Marchien dat ze een dochtertje verloren. Nulleke/Nelke overlijdt 1822 in Roden. 



De Amsterdamse jaren (ca. 1815-1823)

Jan ontmoet Marretje Korst.  Waar weten we helaas niet. Mogelijke ontmoeting.....bij hun huwelijk is Jan bakkersknecht en Marretje dienstbaar. Wie weet bezorgt Jan het brood wel bij het dienstje van Marretje?
Volgens een militiecertificaat van 2 augustus 1815 woont Jan in de stad Wageningen, wijk A 167. Maar een week later, op 9 augustus, treedt hij in Amsterdam met Marretje in het huwelijk. Een Amsterdams huwelijk was in de familie niet ongewoon (zijn vader en oom Willem deden dat ook), Maar het kan ook zijn dat Jan al eerder zijn geluk in Amsterdam beproefde en daar Marretje heeft ontmoet. Jan is dan 22 jaar oud, Marretje 22 of 21. Ze gaan in Amsterdam wonen. Jan wordt er bakkersknecht. Zijn jongere broers Cornelis en Gerrit volgen hem naar het westen. Cornelis wordt ook bakkersknecht in Amsterdam, Gerrit kuiper in Ouderkerk a/d Amstel. 

Jan en Marretje krijgen 2 kinderen in Amsterdam: Dirk (1816) en Hendrik (1818). In 1818 schijnen ze ook weer korte tijd in Wageningen te hebben gewoond. Ze worden, met hun kinderen, genoemd als bewoners van een deel van het huis in de Capelstraat. In een ander deel woont Jan zijn jongste zusje Jannetje in huis bij hun tante Jantje van Wijk, inmiddels weduwe van Johannes Wasmuth.   

In 1820 is Jan weer bakkersknecht in Amsterdam. Hij woont in de Elandsstraat op nummer 22, 


In Amsterdam wordt in 1822 ook nog een dochtertje Nulleke/Neulke geboren. Volgens overleveringsverhalen vertrekt Jan naar Veenhuizen om bakkersbaas te worden. 


Jan  vertrekt pas in 1823 naar Veenhuizen en is later brood aan Veenhuizen blijven leveren.
In 1823 worden 4 hoofdgebouwen voor het etablissement opgericht: Turfschuur, Wasserij, bakkerij en Smeede en Hoedemakerij
Hij heeft dan behoord tot de categorie van de zg. ‘vrije kolonisten’, die zich met hun gezin als arbeiders in Veenhuizen konden vestigen en als ze wilden ook weer mochten vertrekken. 

Uit de geboorteakte van Thomas blijkt dat Jan in die dagen ook als ‘arbeider in het Tweede Etablissement van de Maatschappij’ is geweest


In juni 1825 wordt in Veenhuizen de derde zoon van Jan en Marretje van Wijk, Thomas, geboren. In 1828 overlijdt dochter Nulleke in Roden. 


Bewijs dat Jan niet in Veenhuizen als armlastige aanwezig is maar als bakker:
Correspondentie 0186 139 0186 - Maatschappij van Weldadigheid 26-8-1833
Uitgave  J. van Wijk, voor geleverde zemelen betaald 4,20
Een andere akte 26-8-1833 betreft  J. van Wijk aan de permanente commissie is en is Jan van Wijk uit Hardinxveld.



Veenhuizen

Jan gaat vanuit Amsterdam werken in het 2de Etablissement. Thans het gevangenismuseum

Uit de geboorteakte van Thomas blijkt dat Jan in die dagen ‘arbeider in het Tweede Etablissement van de Maatschappij’ is geweest.

Hendrik is 15 jaar wanneer hij overlijdt in 1833. 


Jan van Wijk vertrekt met zijn Marretje naar een onderkomen in het nabijgelegen Roden. 

Onderaan deze pagina is het ontslag welke Jan heeft aangevraagd te lezen. Jan schrijft dat hij een huis en bakkerij heeft gehuurd in Roden.

Onderstaand lees ik dan ook met een twijfel. 

Vooraan aan de weg naar Peize vonden zij een eenvoudig huisje. Ze hadden toen drie kinderen en Jan werkte als bakker bij Wethouder/Bakker Roelof Pieters Deodatus, hoek Herestraat en Brink. 

Deodatus is dan al 62, Jan kon mooi de bakkerij draaiende houden. De zoon van Deodatus Roelf was nog maar 13 jaar oud. 

Jan van Wijk en zijn gezin wonen aan het begin van het Oosteinde van Roden, no. 182. In het kadaster van Roden van het jaar 1832 correspondeert dat nummer met de percelen 419 en 420. Die staan dan op naam van Tjepke Eenes, landbouwer te Roden. Buren van Jan van Wijk op het Oosteinde zijn rond 1830 Jan Siegers, arbeider en inlands kramer op no.181 en Jan Weitering, timmerman op nr.180. 

Wanneer in het begin van de jaren ’30 de jonge Roelf Roelfs de bakkerij op het Zuideinde overneemt, is er voor Jan kennelijk geen plaats meer. Ook niet als concurrent-bakker in Roden. De auteur van de ‘Roderesch-studie’ (zie noot 1 en 2) meent dat Roelof Pieters Deodatus Jan van Wijk heeft geholpen om een hoekje grond te verwerven aan de rand van de westelijke akkers van de Roderes. Hier zou Jan een eigen woning kunnen bouwen. Dit verhaal komt bijna overeen met onderstaande van Geert Willems: 


Pioniers op de Roderesch             

Pieter Deodatus hielp ook bij de gedwongen "verdrijving" uit Roden naar de Roderesch samen met Pieter Willems in 1834. Aanleiding van de gedwongen verdrijving was de ellende met de Belgische opstand, die veel Rodense militairen het leven kostte. De woede van de bewoners richtte zich op Pieter Willems, een Waal geboren in Tongeren en de "Koloniekerel" Jan van Wijk. 

Zij kregen van Deodatus Roderesch twee kleine stukjes grond tegenover elkaar aan het Laontje aan de rand, waar ze in een nacht een plaggenhut oprichtten.


Jan van Wijk had een lemen deel en ook een lemen oven. Daarin bakte hij ‘s nachts zijn platte stoeten, die hij op een ezeltje laadde en die hij zo bezorgde bij het 3de gesticht in Veenhuizen. Daar kenden ze hem nog… Zo verdiende hij de kost. In Roden werden nog eens 2 kinderen geboren en op de Roderesch nog eens twee. 


Het lijkt er dus op dat er voor Jan en de zijnen een huisje is gebouwd in de strubben aan de westkant van het meest zuidelijke akkercomplex van de Roneres. Het hakhout (perceel sectie H, 192), in 1832 in bezit van de markegenoten van Roden, moet dan eerst gekapt en gerooid zijn. Volgens de overlevering kreeg het huisje een lemen vloer en een oven, in verband met het bakkersactiviteiten die Jan hier ging verrichten. Het huisje stond met de gevel naar het westen, aan het uiteinde van ‘het Loantje’, de latere Kaatsweg. Naast zijn huis kreeg Jan ook de beschikking over een drietal perceeltjes bouwland (sectie H, 393, 194,196 ?). 

Korte tijd later, in 1834, werd een klein stukje zuidelijker en in hetzelfde stukje strubben, een huisje gebouwd voor Pieter Willems, tot dan toe woonachtig in de Schoolstraat in Roden. Willems werd tussen 1770 en 1780 geboren in Tongeren (B) en verdiende de kost als inlands kramer en muzikant. Hij en Jan van Wijk zijn de eerste bewoners van de Roneresch. Beiden zijn stamvader van kroostrijke families die in de 19de en 20ste eeuw het leven in de nieuwe nederzetting Roderesch kleur hebben gegeven.     

Lange tijd waren zij de enige bewoners daar aan de rand van de es en het eindeloze Ronerveld, toen ook nog Rieperveld geheten. Op de top.kaart van 1855 staan alleen nog maar hun twee huisjes aangegeven. Het was daar een eenzame wereld achter de es, aan de rand van het dorpsgebied. Hoewel, vanaf het voorjaar tot de late herfst, waren natuurlijk altijd de Roner boeren er bezig met ploegen, mesten, zaaien en oogsten.

Vier zoons trokken verder Drenthe in. Zij kregen een groot en meestal maatschappelijk succesvol nageslacht… 2 zoons bleven in de buurt. De oudste Dirk trouwde met een zus van Lute Hulsebos, eerste bewoner van Alteveer. Dirk woonde daar ook aan de latere Stuwweg. Zijn nageslacht verhuisde naar Westerkwartier. Een zoon woonde op de Roderesch bij het zogenaamde Poepenbos. Zijn zoon Albert werd vader van alweer van een Jan van Wijk, beter bekend als Jan Moezie. 


Hoe kwam hij aan zijn bijnaam? Door een weddenschap met de notoire slimmerik Jan Gerrits, in zijn tijd ook wel de Koning van de Roderesch genoemd, slikte hij een levende muis in of rukte met zijn tanden een kop van de muis. 

 Zijn nageslacht draagt daardoor tot op de dag van vandaag de naam Moezie. Zo ook Ab Moezie. Een zoon van Jan. 

Ab had weer een andere opmerkelijke reputatie. Het was een oprechte natuurliefhebber. Hij reed regelmatig op een brommertje, toen "stoomfiets" geheten, op witte gympies richting Norgerduinen. Ik (de schrijver Geert) vroeg mijn pa eens waarom hij van die witte gympies droeg. "Dan kan hij hard weglopen, als hij betrapt wordt bij het spannen" verklaarde mijn pa. Spannen dat was voor Ab Moezie hetzelfde als pornofilmpjes bekijken tegenwoordig. Met dit verschil dat Ab Moezie het tafereel life opzocht in de Norgerduinen… 


Bakker Jan van Wijk’s gelijknamige zoon Jan, geb Peizerweg in 1827 , bleef later op de ouderlijke stee aan het Laontje wonen, thans Kaatsweg tussen no 16 en 20. Zijn zoon Eltjo had een dochter Grietje, die trouwde Jan van der Heide, grootvader van de huidige bewoner met dezelfde naam. Eltjo van Wijk had ook een zoon Jan, die later ging wonen aan het verlengde van de Esweg. Later werd daar tegenover het nog aanwezige woonwagenkamp Berkenheuvel gesticht. Nu woont op dat bescheiden boerenerfje zijn zoon Luut. Die was lange tijd melkrijder, net als vader Jan van Wijk. Deze Jan echter noodgedwongen, want hij kon moeilijk vast werk vinden. Steeds werd hij weer weggestuurd door zijn tijdelijke werkgevers. Zijn laatste werkgever wilde van Jan van Wijk af.” Geef mie dan papieren met,” smeekte Jan van Wijk… De man was de beroerdste niet en schreef een briefje, die hij zorgvuldig verzegelde, dicht likte en aan Jan meegaf… "kiek, dit krieg ie met… geef dat moar an je volgende baos…" kreeg hij als boodschap mee… Toe Jan de brief afgaf aan zijn volgende baas, schoot die na het lezen in een vrolijke lach… "Waorom lach ie?" Vroeg Jan… Lees maor, sprak zijn baas… er stond: 

Dit is Jan van Wiek… 

Kej jij m bruuken… 

Ikke niet…


Het gezin van Jan en Marretje van Wijk ca. 1833-1860

Toen Jan en Marretje in Roden kwamen wonen hadden ze 4 kinderen. In de Roder periode worden nog eens drie kinderen geboren: Jan (1827), Arnoldus Martinus (1829) en Hilletje (1832). 

Maar ze maken ook een sterfgeval mee: hun enige dochtertje Nulleke overlijdt in 1828, 6 jaar oud. Omdat Jan vast werk heeft komt het gezin verder wel door de tijd, maar het zal zeker geen vetpot zijn geweest.

Een probleem van bijzondere aard is hoe het gezin met zijn Amsterdamse/Veenhuister achtergrond zich in deze Drentse boeromgeving heeft weten te handhaven. Toen ze kwamen spraken de ouders en de twee oudste jongens ongetwijfeld alleen maar Hollands. Heeft het dorp ze moeiteloos geaccepteerd? Ze gingen waarschijnlijk naar de kerk op de brink; heeft het kerkvolk hen in zijn midden opgenomen ? Had Marretje aansluiting bij de vrouwen uit de buurt ? 

En de beide jongens ? Derk is in 1830 14 jaar, Hendrik 12 jaar oud. Hebben ze de school bezocht ? Zouden ze als stadse praters eerst buitengesloten zijn geweest ? Hoe het ook zij, van een ‘integratieprobleem’ is zeker sprake geweest. Hoe word je Van Wijk een Van Wiek ?   

In 1833 verhuizen ze naar de Roderes. Ook al krijgen ze daarbij hulp van de markegenoten, het moet waarschijnlijk wel als een vorm van sociale marginalisering worden gezien. De Van Wijks zetten met hun vestiging achter de es een nieuwe ontwikkeling in die leidt tot het ontstaan van een typisch 19de eeuws heidedorp, bevolkt door alleen maar ’marginals’: muzikanten, inlandse kramers, losse arbeiders, bezembinders e.d. 

Vader Jan begint op de Roderesch een eigen broodbakkerij. Het meel komt nog steeds van de molen aan de zuidkant van het dorp. Voor dag en dauw wordt er gebakken en dan worden de verse broden op een ezel geladen en vertrekt Jan naar Veenhuizen om de lading bij de Maatschappij van Weldadigheid af te leveren.

(Wie de informant is van dit mooie verhaal in Huizen en bewoners Roderesch(…) is mij nog niet bekend)

 Elke dag dezelfde twee uur durende tocht heen en terug via Steenbergen en Een. Waarschijnlijk wordt de reis soms ook door een van zijn zoons gemaakt. Dat zou tenminste kunnen worden opgemaakt uit het droevige ongeval dat zich op 27 juli 1833, ’s middags rond 1 uur, heeft voorgedaan. Jan’s 15-jarige zoon Hendrik verdrinkt dan bij het derde etablissement (later het 3e gesticht bij de Zesde Wijk) in Veenhuizen. Een half jaar later krijgt Marretje opnieuw een zoon, die weer de naam Hendrik krijgt. 

     

In december 1834 treedt de oudste zoon Dirk, hij is dan net 18 jaar, in het huwelijk met de 9 jaar oudere (!) Geessien Alberts Hulsebos. Het is niet eens een ‘shotgun wedding’. Ze vestigen zich in de buurtschap Alteveer, waar in 1825 Geessien’s broer Lute als eerste een boerderijtje in het veld neerzet. Dat huwelijk zal in ‘huize’ Van Wijk toch wel voor wat opschudding hebben gezorgd. Zo jong. En wie moest vader Jan voortaan helpen met de broodbezorging in Veenhuizen ? Thomas is dan immers nog geen 10 jaar oud. Maar, er zal (in Steenbergen?) wel een mooie bruiloft geweest zijn, waar wellicht Pieter Willems voor de muziek heeft gezorgd. 

In 1836 overlijdt Hilletje, het laatste kindje dat in Roden werd geboren. Er resteren dan in huis 4 jonge jongens. In 1838 wordt nog een laatste zoon geboren: Cornelis (genoemd naar Jan’s jongere broer in Amsterdam). Marretje en Jan zijn dan al bijna 45. 

Sociale contacten

Hoe zouden in die jaren de sociale contacten van het gezin van Wijk geweest zijn? Jan kwam geregeld bij mulder Van Esch in Roden en zal in het dorp ook andere zakelijke besognes hebben gehad. 

Voorts kwam hij natuurlijk in Veenhuizen. Maar Marretje ? Ze had een buurvrouw, Grietje, de tweede vrouw van Pieter Willems. Die was in 1833/34 tegelijk met haar zwanger. Alleen dat al was natuurlijk reden voor vrouwelijk overleg. Daarna was er al gauw schoondochter Geessien. Maar verder moeten haar contacten met de buitenwereld schaars geweest zijn. De bewoning in Roderesch en Alteveer kwam pas later op gang. In Roden had ze waarschijnlijk behalve de kerkgang weinig te zoeken. 

We mogen aannemen dat de jongens in Roden naar school gingen. Daar zullen ze Drents hebben geleerd en zullen ze ook wel vrienden hebben gehad. Toen ze verder opgroeiden kwamen ze natuurlijk op de Rodermarkt en op de Pinkstermarkt in de Leek. Misschien zijn ze ook wel een of meer keren in de stad geweest. Ze moeten gekeurd zijn voor de Nationale Militie. Sommigen zijn misschien inderdaad ook in dienst geweest. 

Zouden Jan en Marretje nog lang kontakt hebben gehad met hun verwanten in Wageningen, Amsterdam en Ankeveen? Opvallend is dat ze de kinderen, die in het noorden zijn geboren trouw naar hun ouders, broers en zusters hebben genoemd. Het verleden hebben ze dus niet vergeten. Wellicht hebben ze de kinderen ook verteld over hun eigen jeugd in Wageningen(Arnolda!) en Ankeveen, over hun tijd in Amsterdam. Maar kontakt met de familie ? Dat moet dan per brief geweest zijn, want reizen was feitelijk uitgesloten. De spoorlijn van Groningen naar het westen, aangelegd in 1870, hebben ze niet meer meegemaakt.

In 1838 is er nog een keer sprake van een familietransactie in Wageningen. Het ouderlijk huis in de Capelstraat was in 1820 door Jan en zijn ‘Geschwister’ verkocht aan hun tante Jannetje en oom Willem. Bij haar dood heeft tante Jannetje haar helft kennelijk aan haar neven en nichten vermaakt. Jan, zijn broers Cornelis en Gerrit uit Amsterdam en zijn zuster Jantje geven vervolgens toestemming hun aandeel door te verkopen aan neef Jan uit Wageningen, de zoon van hun oom Willem van Wijk (zie Appendix-1 bij VI: de ‘Geschwister’ van Dirk van Wijk). Deze transactie leverde de broers een bepaald bedrag op, maar ze zijn er blijkbaar niet voor naar Wageningen geweest. Wellicht zijn er brieven heen en weer gegaan.     


De latere jaren (c. 1840-1858/9) 

In de jaren die volgen zet Jan van Wijk zijn bakkerswerkzaamheden voor Veenhuizen voort. Het ligt voor de hand dat zijn opgroeiende zoons Thomas, Jan, Arnoldus Martinus, Hendrik en Cornelis hem daarbij korte of langere tijd hebben geholpen. Het bijzondere is dat ze allen later in het bakkersvak zijn beland. Thomas, Jan jr. en Arnoldus Martinus gaan in 1848 het huis uit. Thomas wordt bakkersknecht in Haren, Jan in Haarlem, Arnoldus in Onnen. Hendrik en Cornelis zijn dan pas 14 en 10 en zullen op hun beurt ook hun ouders met het bakken en bezorgen van brood hebben geholpen. In 1854 komt Jan terug uit Holland. Hij neemt dan de bakkerij over. Misschien is in die tijd de ezel allang verruild voor een paard en een kar.

Het ligt voor de hand dat zijn vader, dan inmiddels de 60 gepasseerd, zich langzamerhand terugtrekt. Hij en Marretje wonen de laatste jaren bij hun zoon in. Ze overlijden kort na elkaar in oktober 1858 en januari 1859. Ze moeten de zekerheid hebben gehad dat ze hun 7 zonen een goede toekomst hebben geboden. Ze worden beiden in Roden begraven.         

Het verhaal hoe en waarom Jan naar Drenthe ging heb ik gekregen van Jan Slofstra. 

Jan Slofstra is 5 generaties van Jan van Wijk af, net als ik. Het zijn onze oud-ouders. 

https://dekrantnieuws.nl/jan-van-wijk-en-familie-in-de-kolonie-van-weldadigheid/
 Jan van Wijk en Marretje Korst. Zij werkten ook bij het 3de gesticht. Vader Jan als bakker, Marretje als linnenwerkster. Hun toen 4 kinderen waren niet opgesloten in het gesticht. Zij konden vrij rondlopen in de omgeving. Dit nu moet de 6 jarige Hendrik fataal zijn geworden. Hij verdronk dus. Dit voorval moet Jan van Wijk in het daaropvolgende jaar hebben doen besluiten de Maatschappij de rug toe te keren. Dit verhaal heb ik bij de huidige nazaten opgetekend en bevestigd gekregen… Er ging veel meer mis in de beginjaren van de Maatschappij van Weldadigheid. Neem de aanleg van de Norgervaart. Men ging er ten onrechte vanuit dat het niveauverschil met de Smildervaart ten opzichte van de ligging van Veenhuizen niet zo veel scheelde. Sluizen had men verzuimd aan te leggen… Toen in 1823 de Norgervaart feestelijk werd geopend en de dam werd doorgestoken, liep prompt bijna de hele Smildervaart leeg… de Norgervaart liep over… Boten in de Smildervaart stootten op de grond… Het vervoer van wezen en bedelaars moest nu juist via die route lopen. Vanuit Amsterdam was het een helse tocht. Bij bosjes stierven de dicht opgepakte wezen op de vrachtvaarders… burgemeester Johannes Tonckens had het er maar druk mee. Al die overlijdensactes… Jan van Wijk vertrok met zijn Marretje naar een onderkomen in het nabijgelegen Roden. Vooraan aan de weg naar Peize vonden zij een eenvoudig huisje. Ze hadden toen drie kinderen en Jan werkte als bakker bij Wethouder Roelof Pieters Deodatus, hoek Herestraat en Brink. Deze hielp ook na de gedwongen "verdrijving" uit Roden naar de Roderesch samen met Pieter Willems in 1834. Aanleiding was de ellende met de Belgische opstand, die veel Rodense militairen het leven kostte. De woede richtte zich op Pieter Willems, een Waal geboren in Tongeren en de "Koloniekerel" Jan van Wijk. Zij kregen van Deodatus tegenover elkaar aan het Laontje aan de rand van de Roderesch twee kleine stukjes grond, waar ze in een nacht een plaggenhut oprichtten. De geschiedenis der Willemsen, alias de Piepedoppen heb ik al eens eerder beschreven… Jan van Wijk had een lemen deel en ook een lemen oven. Daarin bakte hij snachts zijn platte stoeten, die hij op een ezeltje laadde en die hij zo bezorgde bij het 3de gesticht in Veenhuizen. Daar kenden ze hem nog… Zo verdiende hij de kost. In Roden werden nog eens 2 kinderen geboren en op de Roderesch nog eens twee. 4 zoons trokken verder Drenthe in. Zij kregen een groot en meestal maatschappelijk succesvol nageslacht… 2 zoons bleven in de buurt. De oudste Dirk trouwde met een zus van Lute Hulsebos, eerste bewoner van Alteveer. Dirk woonde daar ook aan de latere Stuwweg. Zijn nageslacht verhuisde naar Westerkwartier. Een zoon woonde op de Roderesch bij het zogenaamde Poepenbos. Het was Albert en die werd vader alweer van een Jan van Wijk, beter bekend als Jan Moezie. Door een weddenschap met de notoire slimmerik Jan Gerrits in zijn tijd ook wel de Koning van de Roderesch genoemd, slikte hij een levende muis in. Zijn nageslacht draagt daardoor tot op de dag van vandaag de naam Moezie. Zo ook Ab Moezie. Een zoon van Jan. Die had weer een andere opmerkelijke reputatie. Het was een oprechte natuurliefhebber. Hij reed regelmatig op een brommertje, toen "stoomfiets" geheten, op witte gympies richting Norgerduinen. Ik vroeg mijn pa eens waarom hij van die witte gympies droeg. "Dan kan hij hard weglopen, als hij betrapt wordt bij het spannen" verklaarde mijn pa. Spannen dat was voor Ab Moezie hetzelfde als pornofilmpjes bekijken tegenwoordig. Met dit verschil dat Ab Moezie het tafereel life opzocht in de Norgerduinen…

BakkerJan van Wijk’s gelijknamige zoon Jan, geb Peizerweg in 1827 bleef later op de ouderlijke stee aan het Laontje wonen, thans Kaatsweg tussen no 16 en 20. Zijn zoon Eltjo had een dochter Grietje, die trouwde Jan van der Heide, grootvader van de huidige bewoner met dezelfde naam. Eltjo van Wijk had ook een zoon Jan, die later ging wonen aan het verlengde van de Esweg. Later werd daar tegenover het nog aanwezige woonwagenkamp Berkenheuvel gesticht. Nu woont op dat bescheiden boerenerfje zijn zoon Luut. Die was lange tijd melkrijder, net als vader Jan van Wijk. Deze echter noodgedwongen, want hij kon moeilijk vast werk vinden. Steeds werd hij weer weggestuurd door zijn tijdelijke werkgevers. Zijn laatste wou weer van Jan van Wijk af. Geef mie dan papieren met, smeekte Jan van Wijk… De man was de beroerdste niet en schreef een briefje, die hij zorgvuldig verzegelde, dichtlikte en aan Jan meegaf… "kiek, dit krieg ie met… geef dat moar an je volgende baos…" kreeg hij als boodschap mee… Toe Jan de brief afgaf aan zijn volgende baas, schoot die na het lezen in een vrolijke lach… "Waorom lach ie?" Vroeg Jan… Lees maor, sprak zijn baas… er stond

:Dit is Jan van Wiek
…Kej jij m bruuken
…Ikke niet


Ontslagbrief van Jan van Wijk

Zo correct mogelijke vertaling van de brief:


2de Etablissement Veenhuizen

den 10 Februarij 1827


Den Wel Edel Gestrenge Heere Visser 

Directeur der Kolonie Frederiksoord


Mijn Heer de Directeur!


Voor ruim 3 weken geleden dezes jaares heb ik mij aan de De Subcommissies van Weldadigheid te Amsterdam door wiens ik met mijn huishouding den 23 maart 1825 bewijs opgezonden naar den kolonie Veenhuizen met verzoek om met/uit opgem..ede kolonie te worden ontslagen uit hoofde ik op 1 mei aanstaande eenen Huizinge en bakkerij heb gehuurd in een dorp Roone is mij op antwoord van gemeed en deezs door deze Heere President van Voorschr. Commissie gewoorden dat ik mij ter bekassing en voor ontslag Hdden te doorgeven te Frederiksoord bij uw heere directeur Visser die op mijne aanvraag het verlangde ontslag aan mij zou de uitrekenen

Het is daardoor dat ik Uw wel edelgestrenge dringend verzoek mijn ontslag als arbeidershuisgezin uit gem. Kolonie door dien ik het gekeurde gaarne in tijd wilde betrekken en vooraf eenige schikkingen daartoe noodzakelijk heb te verrichten


ben met hoogachting 

Wel ed-S Gestrenge 

Onderd. Dienaar 

J. van Wijk


Met dank aan:


Verschillende overleveringsverhalen door elkaar. O.a. ook van Geert Willems.  
Verder bronnen:
  E.R. Krijthe, E.J.Winter en J.Fonk, De bevolking van Roden in het jaar 1830, p.67.
  Zie de genealaogie van de familie Scheepstra van J.Fonk op Internet.
  In het fotoboekje van J.Hengeveld e.a., Roden vroeger en nu ( Roden, 1968) staat het huis van Jan van Wijk
afgebeeld op foto 45 (zie ook de toelichting op p.63). De foto is van het begin van de 20ste eeuw, maar er lijkt sinds 1830 ter plekke niet veel veranderd.

Share by: